Als je een boek opstuurt naar een uitgever, geef je het uit handen. Zodra het weg is, bedenk je van alles wat er niet aan klopt, of wat beter gekund had. Deze uitgever belooft binnen zes weken te reageren, maar nu, na tien dagen, duurt het mij al veel te lang.
Deze tien dagen heb ik niets geschreven, behalve boodschappenlijstjes en wat kaartjes voor dierbare jarigen. Dit is het moment dat de twijfel toeslaat. Kan ik eigenlijk wel schrijven?
Natuurlijk zou ik daar niet over moeten twijfelen. Ik heb al vijf boeken gepubliceerd, die ook nog door heel wat mensen gelezen zijn én gewaardeerd werden. Maar er zijn er niet veel van verkocht. En dit boek is natuurlijk weer heel anders dan de vorigen. Ieder boek lijkt het eerste.
Daarom is het moeilijk mij weer op een ander project te richten. Antoni van Leeuwenhoek heeft vooralsnog rust gehad. Wel heb ik allerlei zaken over mijn verleden uitgezocht. Met wie had ik mijn eerste blokfluitlessen? Waarom had ik, toen ik het aan het leren was, juist zoveel moeite met schrijven? Hoe heette de jongen waar ik, toen ik in 3vwo zat, zo vreselijk verliefd op was? Wat gebeurde er in de wereld toen ik vooral het gevecht aan ging met mijzelf?
Of hier ooit publicaties uit voortkomen, weet ik niet. Maar interessant is het wel. Voor mij. Misschien is dat waar deze periode goed voor is, ik weet weer waarom ik schrijf. Ik wil iets vastleggen van wat er in mijn hoofd omgaat. Schrijven betekent dat ik iets doe en niet alleen maar denk.
Maar het helpt als iemand het leest.