Donderslag
Vandaag is het precies 369 dagen geleden dat er in Delft een grote ramp gebeurde. Het kruithuis, midden in de stad, ontplofte en er brak een grote brand uit die een derde van de stad verwoestte. Ook vielen er veel slachtoffers. Egbert van der Poel, de schilder van bovenstaand schilderij, woonde midden in het gebied en verloor waarschijnlijk één van zijn dochters. Hij heeft de ramp steeds opnieuw geschilderd.
Hoe de ramp heeft kunnen gebeuren is nooit helemaal duidelijk geworden. Het kruitmagazijn was gevestigd in een oud klooster in het noorden van de stad. Nadat de Republiek de katholieke eredienst verboden had, werden kloosters geconfisqueerd en voor van alles en nog wat gebruikt. In Delft waren er onder meer een weverij, een brouwerij en een kazerne en kruithuis in gevestigd. De meest genoemde verklaring voor de ramp is dat een militair, Cornelis Soetens, niet voorzichtig genoeg zou zijn geweest. In mijn boek Een vindingrijk man beschrijf ik zijn laatste momenten voor de klap.
‘Nee’, zei hij. ‘We gaan eerst inventariseren, dus jij moet hier blijven staan tot we klaar zijn.’ ‘Schiet dan maar op.’ Berend pakte de grote sleutelbos die aan zijn riem hing, deed de poort open en daarna de deur naar het kantoortje. Cornelis liep naar binnen, gevolgd door Matthieu. Hij wees zijn leerling op de kast. ‘Daar staan de lantaarns. Als jij die aansteekt pak ik de papieren erbij.’ Vijf minuten later liepen ze voorzichtig de kloostergang in die naar de wapenzalen leidde.
Iedereen die toen in Delft woonde, heeft hier op de één of andere manier mee te maken gehad. Als slachtoffer, als hulpverlener, of als beiden. De klap was zo hard dat men zei dat hij tot op Texel te horen was. Vergelijkbaar met de vuurwerkramp in Enschede in 2000. Het zal bij velen op de rest van hun leven van invloed zijn gebleven. Er is bijvoorbeeld een hele meisjesschool van de kaart verdwenen. In mijn boek speelt een moeder van één van die meisjes een grote rol.
Ze was doorgegaan. Eerst naar het Gasthuis, dat van onder tot boven vol lag met gewonden. Ze had door de zalen gelopen en de meest vreselijke verwondingen gezien. Mensen zonder benen, met een onherkenbaar gezicht of van wie de ingewanden naar buiten kwamen. Stille mensen, sommigen buiten bewustzijn, bij wie ze zich afvroeg of ze nog wel leefden, gewonden die zachtjes kermden of juist snerpend gilden van de pijn. Af en toe zag ze iemand die ze kende. De buurman die werkte bij een smid in de Doelenstraat, de vrouw van de bakker, twee jongens van een jaar of tien, waar haar Pieter mee speelde op straat. Maar heel weinig jonge meisjes en niemand die haar iets over Katriene kon vertellen.
In het boek gaat Antoni van Leeuwenhoek door de ramp meer nadenken over de kwetsbaarheid van het leven en besluit hij daarom zaken niet meer te veel uit te stellen. Dit zou een reden kunnen zijn voor zijn microscopisch onderzoek. Of het echt zo is gegaan weet niemand, het is natuurlijk niet erg zeventiende-eeuws om zo te denken. Maar het had gekund. En als romanschrijver heb je die vrijheid.
In Delft is het hele gebied weer volgebouwd. Er is alleen een marktveld vrijgehouden, ongeveer op de plek van het Kruithuis. Dat werd de Paardenmarkt. Er is een nieuw Kruithuis gebouwd, ver buiten de stad, langs de Schie.
Nu is de stad daar helemaal om heen gegroeid. Maar gelukkig wordt er geen kruit meer opgeslagen.