Kerstverhaal

Zeven jaar geleden gaf mijn koor, Capella Ducis, één van haar vele kerstoptredens in een verzorgingstehuis. Voor de variatie werd er ook een kerstverhaal voorgelezen. Omdat het moeilijk was iets geschikts te vinden, besloot ik te proberen er één te schrijven. Inmiddels is het al diverse malen voorgelezen, door mijn goede vriendin Marjolein, en altijd een succes. Daarom heb ik besloten het online te zetten. Voorlezen mag, maar ik vind het wel leuk om te horen waar en hoe dat gebeurt, dus stuur me dan een berichtje. (op de foto mijn moeder en ik, ik gok met kerst 1964)

 

22 december 1962

Joke sprong het trapje op. Ze hijgde nog na en had pijn in haar zij, maar ze had de trein gehaald. Het was heel druk geweest. Mensen besloten vaak op het laatste moment dat ze toch nog iets nieuws voor Kerst wilden. Vooral de truien waren de winkel uitgevlogen. Nu het ineens weer zo koud was, had je niet veel aan feestelijke jurken en overhemden van zijde.

Ze liep de gang in op zoek naar een plaatsje. Overal zat het vol, niet alleen met mensen, maar ook met tassen en pakjes. Pas drie wagons verder zag ze een stoel waar alleen een koffer op lag. Joke schoof de deur open en zei:

‘Goedenavond , is die plek nog vrij?’

Niemand zei iets, maar een oudere man zuchtte, haalde de koffer weg en legde hem boven in het rek.

‘Dank u wel’, zei ze en ze wurmde zich tussen de knieën door. Achter haar werd de deur met een klap weer dichtgetrokken. Ze liet zich op de stoel vallen en maakte de knopen van haar jas open. Eigenlijk wilde ze hem uittrekken, maar daar was geen ruimte voor.

De ruiten waren beslagen en het kacheltje loeide. Ze keek om zich heen. Er zaten vijf mensen in de coupé. De oudere man zat een krant te lezen. De vrouw die naast hem zat, duwde de krant steeds opzij, en zuchtte daar flink bij. Toen dat voor de derde keer gebeurde vouwde de man hem op, en legde hem bij haar op schoot.

‘Stop ‘m maar weg, als je er zo’n last van hebt’, mopperde hij.

‘Wie gaat er nou breeduit zitten lezen in een volle treincoupé?’ mopperde ze terug.

Bij het raam zaten een jongen en een meisje tegenover elkaar. Ze hadden allebei een boek voor hun neus, maar er werden weinig bladzijden omgeslagen. Het meisje gluurde over haar boek naar buiten. Nu ja, naar buiten, buiten was het donker, dus daar was niets te zien. De jongen had zijn ogen dicht.

Naast haar, bij de deur, zat een wat stevige man met warrig rood haar en met een vale regenjas die veel te dun was voor deze tijd van het jaar. Hij rookte een sigaret en grijnsde naar haar toen hun blikken elkaar kruisten. Ze voelde een rilling over haar rug gaan en haalde haar boek tevoorschijn.

Joke vond de bladzijde waar ze gebleven was en was binnen een minuut weer verdiept in het wel en wee van de familie Mansvelt. Met een uurtje zou ze thuis zijn.

 

Het was ruim een half uur later. De man met het rode haar was in slaap gevallen en snurkte luidruchtig. Het echtpaar had ieder een katern van de krant in handen en probeerde hem zo te lezen dat ze geen last van elkaar hadden. De jongen bij het raam leek nu wel verdiept in zijn boek en het meisje staarde nog steeds naar buiten. Joke had haar boek bijna uit. Dat was jammer, want ze waren er nog niet.

Het was te donker om te zien waar ze waren.  Ze zuchtte en opende haar boek weer.

Maar voor ze een letter gelezen had, schoot het boek uit haar hand. De bagage vloog door de coupé en de oudere vrouw slaakte een gil. De roodharige man gleed van zijn stoel en schrok wakker. De trein piepte en knarste en stond toen stil.

De reizigers in de coupé keken elkaar aan. Joke raapte de gevallen tassen en koffers op en legde ze weer op hun plaats. De man bij de deur draaide een nieuw sigaretje. En de oudere man zei:

‘Zeker een trein waar we op moeten wachten. Hij zal zo wel weer gaan rijden.’

Maar de trein ging niet rijden. De jongen bij het raam keek op zijn horloge.

‘Dat helpt niet hoor’, zei het meisje tegenover hem.

‘Wat?’ zei hij.

De trein gaat niet eerder rijden als je kijkt hoe laat het is’.

‘Ik moet mijn aansluiting halen, anders kom ik niet meer thuis’, zei hij.

‘Dat komt vast wel goed’, zei Joke.

Toen stopte de kachel met loeien en gingen de lichten uit. Ze zaten in het donker.

‘Jan’, zei de oudere vrouw, ‘wat is er toch aan de hand?’

‘Hoe moet ik dat nou weten mens’, zei Jan. ‘We zullen het zo wel horen.’

In de hoek van de coupé ging een lichtje aan.

‘Zo’, zei de roodharige man, die zijn aansteker in de lucht hield, ‘als jullie allemaal ergens kerst gaan vieren, heeft er vast wel iemand kaarsjes bij zich.’

‘Dat is toch niet nodig, het licht zal toch zo wel weer aangaan?’zei de jongen.

‘Ben je bang?’vroeg het meisje.

‘Nee, jij wel dan?’

‘Natuurlijk niet’, zei ze.

‘Ik kan zo niet lezen’, zei hij.

Joke pakte haar boodschappentas en haalde er kaarsen uit. En een kandelaar.

‘Ik heb wel kaarsen’, zei ze. ‘Maar ik weet niet of we ze veilig neer kunnen zetten.’

‘De trein rijdt toch niet, mevrouw’, zei het meisje.

‘Zeg maar Joke, hoor’, zei ze, ‘en je hebt helemaal gelijk.’

Ze zette de kandelaar op het tafeltje voor het raam. Samen met het meisje zette ze er voorzichtig vijf kaarsen in.

‘Mogen we uw aansteker even?’ zei het meisje. ‘En ik ben trouwens Ellen.’

‘Maar natuurlijk dames’, zei de man, en de kaarsen gingen aan.

‘Zo, nu kunnen we weer iets zien’, zei Joke. ‘Genoeg licht voor je boek?’

‘Nee’, zei de jongen, ‘maar dat geeft niet. Het is zo ook prettig.’

Hij keek naar Ellen en er trok een blos over zijn gezicht.

Jan, de oudere man, vroeg: ‘Heeft er iemand zin in een koekje?’

Hij pakte de tas van zijn vrouw en ging er in zitten graaien.

‘Die zijn voor thuis!’ siste zijn vrouw.

‘Wie weet hoe lang het duurt voordat we thuis zijn’, zei hij. ‘Dan kunnen we het maar beter hier gezellig maken.’

‘Precies’, zei de andere man. ‘Als ik een koekje van u krijg, mag u een sigaretje van Arie.’

‘Arie?’zei Jan.

‘Dat ben ik’, zei de roodharige.

‘Dankuwel, maar ik rook niet’, zei Jan.

De kerstkransjes gingen rond, en Ellen haalde een thermosfles ui haar tas.

‘Ik heb thee’, zei ze. ‘Waarschijnlijk niet genoeg voor iedereen. En ik heb ook geen andere bekers behalve de dop. Maar misschien kunnen we wat delen.’

De vrouw zuchtte. ‘Nou vooruit dan maar’, zei ze, en diepte uit haar tas twee kleine pakjes op.

‘Het zijn eigenlijk cadeautjes voor de kleinkinderen, maar dan was ik ze nog wel een keer af.’

Uit het papier kwamen twee kopjes tevoorschijn met vrolijke kabouters erop.

‘Heb je de schoteltjes apart verpakt, Ans?’ vroeg haar man grinnikend.

‘Ja’, zei ze, ‘ik weet hoe leuk ze het vinden iets uit te pakken. Ik hoop dat ik ze weer terug in het papier krijg.’

‘Vast wel’, zei Joke. ‘Wat fijn dat we wat te drinken hebben. Het lijkt hier wel een feestje.’

Dat werd het nog meer toen Arie zijn mondharmonica uit zijn binnenzak haalde en Stille Nacht speelde. De jongen begon zachtjes mee te zingen. Hij had een prachtige stem. Heel zuiver en helder, het leek wel een engel, vond Joke.

Toen het lied afgelopen was, bleef het even stil.

‘Dat was mooi zeg’, zei Ans. ‘Kennen jullie nog meer liedjes?’

Arie dacht na en zei toen: ‘De Herdertjes. Maar dan moeten jullie allemaal meezingen.’

Eerst durfden ze niet, maar al bij ‘de schaapjes geteld’, zong iedereen mee. Daarna volgden er meer kerstliederen. Mensen uit andere coupés kwamen de gang op, stonden bij hun deur te luisteren en zongen weldra mee. Na een lied of vijf zette Arie nog een keer Stille Nacht in. Nu leek het wel of de hele trein zong.

Toen hield hij op.

‘Tijd voor een sigaretje’, zei Arie.

Teleurgesteld dropen de reizigers weer af, naar hun eigen plek. Hier en daar was nog wat gezang te horen.

Joke deed haar jas weer dicht en stak haar handen in haar zakken.

‘Het wordt weer tijd dat de kachel aan gaat’, zei Ellen.

Ans graaide weer in haar tas. Ze haalde sjaals, mutsen en wanten te voorschijn.

‘Die had mijn zus gebreid voor de familie’, zei ze. ‘Maar die vindt het vast niet erg als jullie ze even lenen.’

‘Heerlijk’, zei Arie. Hij zette een muts op en trok hem diep over zijn oren. Ook sloeg hij een sjaal om en stak zijn handen in een paar wanten.

‘Voorlopig geen muziek. Maar hartelijk dank, mevrouw Ans.’

Hij rilde even en kroop in zijn hoekje. Ook Ellen, Joke en de jongen kregen een sjaal te leen. Maar net toen het te koud werd, begon de trein weer te brommen. De kachel sloeg aan en het werd licht. Overal steeg gejuich op. Snel bliezen ze de kaarsen uit. De trein ging weer rijden.

‘Jammer’, zei Arie.

‘Jammer?’ vroeg Joke.

‘Het was zo gezellig. En nu gaan we allemaal weer onze eigen weg. U wilt zeker de sjaal terug, mevrouw Ans?’

‘Houd maar’, zei Ans. ‘Jij kunt hem goed gebruiken.’

‘Bedankt’, zei Arie.

Iedereen pakte zijn boek of krant weer op. Ellen stopte de thermoskan in haar tas en Ans veegde de kopjes schoon met een zakdoekje. Ook Joke pakte haar boek weer. Het werd stil in de coupé. Alleen de jongen neuriede nog heel zachtjes Stille nacht.

Leave a Reply

Your email address will not be published. Required fields are marked *

This site uses Akismet to reduce spam. Learn how your comment data is processed.